Publicatie: april 2007
Vierde druk: oktober 2012
Duitse Uitgave bij Berlin Verlag 2009
Deense Uitgave bij Turbineforlaget 2013
"Nergens lijkt de wereld zo groots en aanlokkelijk als vanuit een internationale trein. We zien de golfslag van de wind door graanvelden en boomkruinen gaan; we zien eilanden van schaduw, meegesleept door wolken die in verheven processie langsdrijven; we zien de gouden spaken die de zon er doorheenwerpt. We schieten voort, we graaien hartstochtelijk naar de verte – en laten die achteloos achter ons wegdwarrelen. Nu bulderen we over een brug, we storten ons het zwarte gat van een tunnel in en daar is weer een viaduct, waar de locomotief als een panter op af springt. We brengen de horizon aan het deinen, we kantelen de wereld en de trein stampt als een schip, het inwendige geraas neemt toe en toe maar bereikt nooit een hoogtepunt. We flitsen langs sportvelden met voetballende jongens in groene en blauwgestreepte tenues, langs koeien in de modder wachtend voor een hek, langs diep in het bos verborgen peperkoekhuisjes. Daar is een waslijn met hemden die allemaal tegelijk ademhalen. En ha – bij een overweg splijten we een militaire colonne. Nu worden we ingesloten door rotsen en nevelig naaldwoud. Nu verschijnt weer de Rijn in een zeventiende-eeuws vergezicht. We zien kasteelruïnes, vakwerkboerderijen, een graafmachine die in een steengroeve hapt. We herkennen een stadje waar we nooit zullen rondlopen maar dat we inmiddels zo vaak zagen dat zijn torentjes en leistenen daken ons vertrouwd zijn – zelfs de boven pleinen zwemmende en tuimelende duiven schijnen oude bekenden. En kijk, daar is de maan – een ernstig halfverscholen gezicht van schelpenzand in de middaghemel, precies tegenover de zon, waar ik nu mijn glas voor houd zodat hij de kleur van cassis krijgt.
Binnen, in het schip dat het rijtuig is, laat zich de ziedende vaart niet gelden. Integendeel: we voelen ons hier vrediger dan in welk ander vervoermiddel ook. In de restauratiewagon geurt het naar geroosterd brood, knisperen krantebladen, herhaalt een kind keer op keer hetzelfde woord. Schuin tegenover mij praat een zakenman in argumenten die hij met zijn nog niet aangestoken sigaar onderstreept. Het is aangenaam warm, comfortabel. Iedereen aan boord heeft zijn kaartje laten zien en er zijn geen verstekelingen. Ik tel nationaliteiten en kom tot een stuk of zes. De zakenman in zijn beige pak gebruikt een rauw soort Engels tegen iemand die alleen maar knikt; een Italiaanse moeder veegt met klaagkreetjes de melksnor van de mond van haar dochtertje; de conducteur van zojuist, met een diepe stem die aan onze dominee deed denken, is nog Zwitsers; een jongen van een jaar of twintig knijpt bij het lezen van zijn Duitse boek zijn lippen op elkaar; ook heb ik Scandinavisch gehoord – Zweeds misschien want het lijkt op het gemoedelijke gebrabbel uit Emil; tot slot zit tegenover me een oude mevrouw die, hoezeer ze dat soms ook betreurt, door en door Nederlands is. En nu zie ik iets dat ik talloze malen eerder zag maar waarvan nu pas het bijzondere doordringt. In haar zwarte boekje schrijft ze de punten op van een woord dat ik zojuist heb neergelegd. Haar handschrift is statig, regelmatig, smetteloos – ondanks het onophoudelijke en onvoorspelbare geschommel en geschok van de trein.
Hoe kan ze dat? Als ik zoiets probeer, zwabbert mijn pen alle kanten uit en komt er iets op papier dat alleen voor mij leesbaar is. Maar zij schrijft alsof ze de vaart en alle trillingen in zich heeft opgenomen – precies als de eerste rook van de sigaar van de zakenman, die de pakweg honderddertig per uur waarmee we voortjagen negeert, en in rustige wolkjes stijgt en verijlt." (Fragment uit Spel, pag. 250-251)
In deze opmerkelijke roman, waarin we Norbert Vijgh zien opgroeien van jongetje van ongeveer negen tot een bijna volwassene van twintig, staat in ieder hoofdstuk een spel centraal. Achtervolgingen met vriendjes in het bos; stokjes opdrijven in de beek; schaken leren van een leraar die meer onderwijst dan schaken alleen; rotzooi trappen op de bouw en daardoor in reëel gevaar belanden; scrabbelen en je overtroefd weten – via het spel ontstaat gaandeweg de biografie van Norbert. Een jongen die met overgave de schoonheid van een jeugd ervaart alsof hij al weet dat het leven dan feller, waarachtiger is dan het later ooit zal zijn.
Stephan Enter, bij zijn twee eerdere boeken geroemd om zijn stijl en diepgang, heeft zijn roman zo vormgegeven dat ieder hoofdstuk een eigen sfeer ademt waarbij toon en zelfs stijl steeds licht veranderen – van avontuurlijk tot archaïsch, van dromerig en nostalgisch tot rauw en scherp realistisch. Het maakt Spel tot een poëtisch, betoverend boek. Het werd dan ook unaniem lovend ontvangen. (Tekst Uitgeverij Van Oorschot)
Jan Siebelink: ‘Spel is mooi, teder, indrukwekkend.’
Noordhollands Dagblad: ‘Stephan Enter verdient de Libris-prijs.’
Het Parool: ‘Enter weet de taal te hanteren als sleutel om toegang te krijgen tot een andere werkelijkheid.’
de Volkskrant: ‘Ragfijn, zuiver, elegant. Wat in Winterhanden en Lichtjaren al zo kenmerkend aanwezig was, heeft Stephan Enter nu tot ware kunst verheven.’
Trouw: ‘Een tintelende reflectie op kindertijd en jeugd; in sfeer en gevoeligheid zeer herkenbaar ook.’
De morgen: ‘Groot worden en het daarbij onherroepelijk verliezen van je onschuldige blik op de wereld, dat is de verandering die zich subtiel in Enters roman voltrekt.’
De Groene Amsterdammer: ‘Engagement vertaalt zich bij Enter in beeldend en buitengewoon fraai schrijven.’
NRC Handelsblad: ‘Het is natuurlijk niet te voorspellen of Enter ook met zijn derde boek een Librisprijsnominatie in de wacht sleept, maar je voelt dat het mogelijk is.’
Zie voor meer informatie over het werk van Stephan Enter: http://www.stephanenter.nl/